Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [125]Daarom hebt gij gezien, dat [126]uit den berg [127]een steen [128]zonder handen [129]afgehouwen is geworden, [130]die het ijzer, koper, leem, zilver en goud vermaalde; de grote God heeft den koning bekend gemaakt, wat [131]hierna geschieden zal; de droom nu [132]is gewis, en zijn uitlegging is zeker. 125. Dat is, om u dit bekend te maken is u in den droom getoond, dat, enz. 126. Onze Koning Christus, die naar zijn goddelijke natuur van den Vader van eeuwigheid geboren is [waarop sommigen menen dat hier ook gezien wordt] en uit den hemel gezegd wordt nedergedaald te zijn, Joh.3:13; 1 Kor.15:47, zal naar zijn menselijke natuur uit het koninkrijk van Juda [gelijk koninkrijken bij bergen in de Schriftuur worden vergeleken] en voorts uit de maagd Maria [die van Davids geslacht is] zonder toedoen van den man door de werking van den Heiligen Geest [Luk.1:34,35] voortkomen, en de voorzeide koninkrijken verbrijzelen, en Davids koninkrijk in een geestelijk en eeuwig veranderen. Vergelijk de manier van spreken met Jes.51:1. 127. Door dezen steen is te verstaan Jezus Christus; vergelijk Ps.118:22; Jes.28:16. Sommigen menen dat tegelijk door den steen wordt te kennen gegeven dat de persoon en het rijk van Christus in het eerst slecht en van klein aanzien bij de mensen op aarde wezen zou, gelijk een steen gering is, vergeleken bij goud of zilver, die in dat beeld waren. 128. Anderen vertalen de woorden van den tekst aldus: die in geen handen is; dat is, dat Christus niet door menselijke wegen en macht tot de regering van zijn rijk zal gebracht worden, noch menselijkerwijze het zal bedienen, maar alleen naar zijn en zijns Vaders welbehagen en wil, door werking van den Heiligen Geest. 129. Dat is, die onvoorziens den mensen zal verschijnen, zittende in duisternis en in de schaduw des doods. Christus zegt Luk.17:20: Het koninkrijk Gods komt niet met uiterlijk gebaar; dat is, het komt niet met uiterlijken glans van menselijke majesteit, waaruit het de wereld zou kunnen kennen. 130. Dat is, die te schande maakte alle koninkrijken, die hem tegenstaan; want hier worden genoemd al de delen van het beeld, hetwelk den koning is vertoond geworden. 131. Zie boven vs.28. 132. Met dusdanige vrijmoedigheid hebben ook de leraars van het Nieuwe Testament gesproken; vergelijk 1 Tim.1:15, en 1 Tim.3:16, en 1 Tim.4:8,9; 2 Tim.1:11, en Titus 3:8, enz.